Als we het hebben over de diepere betekenis van begrijpend lezen, is het signaalwoord van essentieel belang. Het is een belangrijke pijler waarop begrijpend leesonderwijs rust. Signaalwoorden vormen de sleutel tot echt dieper tekstbegrip!
Veel leerlingen in groep 5 kunnen technisch heel goed lezen, maar begrijpen toch nog niet altijd even goed wat er in een tekst staat. Ze lezen de woorden wel, maar missen de samenhang. De zinnen lijken losse stukjes informatie, zonder duidelijk verband. Signaalwoorden zijn de oplossing!
Deze woorden verbinden zinnen en alinea’s met elkaar en laten zien hoe de schrijver zijn gedachten opbouwt. Wie signaalwoorden leert herkennen, krijgt grip op de structuur van een tekst, en dat maakt begrijpend lezen een stuk makkelijker.
In deze blog leer je:
Wat signaalwoorden zijn
Waarom ze zo belangrijk zijn voor tekstbegrip
Hoe je leerlingen in groep 5 kunt leren om ze te herkennen en gebruiken
Praktische voorbeelden en oefenideeën voor in de klas
Signaalwoorden zijn woorden die een verband aangeven tussen zinnen of stukjes tekst. Ze helpen de lezer begrijpen hoe informatie met elkaar samenhangt.
Bijvoorbeeld:
“Ik houd van lezen, want ik vind verhalen spannend.”
“We hebben eerst boodschappen gedaan, daarna gingen we naar de speeltuin.”
In deze voorbeelden geven de woorden “want” en “daarna” het verband aan tussen de twee zinnen. Zonder die woorden is de betekenis minder duidelijk.
Een tekst is als een puzzel: de zinnen zijn de stukjes, en de signaalwoorden zijn de verbindingsstukjes die alles laten passen.
Kinderen die signaalwoorden herkennen:
Begrijpen beter hoe de tekst is opgebouwd.
Kunnen redeneren over oorzaak, gevolg of tegenstelling.
Weten wat de schrijver bedoelt, niet alleen wat er letterlijk staat.
Zonder signaalwoorden wordt een tekst snel onduidelijk. Vergelijk deze twee versies:
Zonder signaalwoord: “Het regent. We gingen wandelen. We werden nat.”
Met signaalwoord: “Het regende, toch gingen we wandelen, dus werden we nat.”
De tweede versie laat veel duidelijker zien wat er gebeurt en waarom.
Het helpt om leerlingen stap voor stap kennis te laten maken met de meest voorkomende soorten signaalwoorden. Hieronder staan enkele categorieën die goed aansluiten bij groep 5, met voorbeelden.
Deze woorden laten zien wanneer iets gebeurt.
Voorbeelden: eerst, daarna, vervolgens, toen, later, ten slotte
Voorbeeldzin: “Eerst schilde ik de aardappels, daarna kookte ik ze.”
Deze woorden laten zien waarom iets gebeurt.
Voorbeelden: want, daardoor, dus, omdat, zodat
Voorbeeldzin: “Het was glad, daardoor gleed de fietser uit.”
Deze woorden laten zien dat er iets anders of tegenovergesteld wordt gezegd.
Voorbeelden: maar, toch, echter, daarentegen
Voorbeeldzin: “Het was koud, maar we gingen toch buiten spelen.”
Deze woorden laten zien dat iets in een rijtje hoort.
Voorbeelden: en, ook, bovendien, ten eerste, ten slotte
Voorbeeldzin: “Hij nam zijn boek, zijn pen en zijn schrift mee.”
Deze woorden geven aan dat iets wordt afgerond of samengevat.
Voorbeelden: dus, kortom, daarom, samenvattend
Voorbeeldzin: “Ze trainden elke dag en aten gezond, dus ze wonnen de wedstrijd.”
Wil jij je leerlingen of je kind leren hoe hij of zij signaalwoorden kan herkennen? Dan hebben we hieronder een aantal belangrijke tips voor je. Het herkennen van signaalwoorden is van belang, want dit wordt op de LVS-toetsen van Leerling in Beeld, IEP, Dia en Boom terug gevraagd!
Kies één soort verband, bijvoorbeeld tijd, en focus daar een paar lessen op. Lees samen korte teksten waarin deze signaalwoorden duidelijk voorkomen. Laat leerlingen ze onderstrepen of omcirkelen.
Hang een poster op met kolommen: “Tijd”, “Oorzaak-gevolg”, “Tegenstelling”, enzovoort. Voeg samen met de leerlingen woorden toe die ze in teksten tegenkomen. Zo groeit hun overzicht vanzelf.
Schrijf een halve zin op het bord en en laat leerlingen deze aanvullen met een passend signaalwoord.
Voorbeelden:
“Het regende, … gingen we naar buiten.” (toch)
“Ik bleef thuis, … ik ziek was.” (omdat)
Zo leren ze spelenderwijs de functie van signaalwoorden begrijpen.
Geef elk type signaalwoord een kleur. Tijd = blauw, tegenstelling = rood, oorzaak-gevolg = groen, enzovoort. Laat leerlingen bij korte teksten de signaalwoorden kleuren.
Lees een tekst voor en laat kinderen hun hand opsteken als ze een signaalwoord horen. Vraag daarna:
Wat betekent dat woord in deze zin?
Wat laat de schrijver ermee zien?
Zo leer je ze actief luisteren en nadenken.
Tekstfragment:
“Het was een koude dag. Toch gingen de kinderen naar buiten. Eerst maakten ze een sneeuwpop, daarna begonnen ze een sneeuwballengevecht. Ze hadden zoveel plezier dat ze de kou vergaten.”
Bespreking:
Signaalwoord “toch” geeft een tegenstelling aan.
“Eerst” en “daarna” laten de volgorde in de tijd zien.
“Dat” in de laatste zin verwijst terug naar de gebeurtenis en sluit de tekst af.
Door deze woorden te herkennen, begrijpen leerlingen niet alleen wat er gebeurt, maar ook hoe de tekst is opgebouwd.
Signaalwoorden lijken misschien onbelangrijk, maar ze hebben een zeer groot effect op tekstbegrip en leesbegrip. Ze helpen leerlingen om het grote geheel te zien, structuur te herkennen en de bedoeling van de schrijver te begrijpen. Belangrijker nog: ze helpen verbanden leggen (misschien wel de belangrijkste vaardigheid bij het begrijpend lezen).
Door signaalwoorden expliciet te oefenen en zichtbaar te maken in de klas, ontwikkel je sterke, bewuste lezers die niet alleen woorden lezen, maar ook verbanden begrijpen.
Want begrijpend lezen begint niet met lange teksten, het begint met het leren zien van de kleine woorden die alles met elkaar verbinden.